In 2023 schreef Keypoint over het idee van het aanpassen van de financieringswijze van het openbaar vervoer in landelijke gebieden. Het lijkt verstandig om vooral naar de ‘sociale dekkingsgraad’ van het ov-netwerk te kijken en niet te sturen op de ‘economische kostendekkingsgraad’. In tegenstelling tot het stedelijke netwerken, waar het ov door hogere reizigersopbrengsten beter kan floreren. Dit betekent dat we accepteren dat er in landelijke gebieden procentueel (veel) meer overheidsbijdrage nodig is.
Nu blijkt uit het recent gepubliceerde regeerprogramma, dat dit kabinet zich inzet voor het behouden van belangrijke busverbindingen tussen dorpskernen. Daarbij moet het ov in heel Nederland betaalbaar en betrouwbaar zijn. Een stevige ambitie, die echter niet met extra financiële middelen gesteund wordt. De oplossing lijkt gezocht te worden in flexibele systemen, zoals haltetaxi’s of deelmobiliteit. Maar is dit wel de juiste aanpak? Gaan deze systemen echt wat betekenen in het palet van de reiziger in het landelijk gebied? Laten we eerst eens inzoomen op de huidige situatie.
Allereerst blijkt uit onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving dat de bereikbaarheid, met name in het landelijk gebied, de afgelopen jaren is verslechterd. In bijna alle gevallen is het sneller om met de auto of fiets te reizen dan met het ov. Geen verrassende uitkomst voor verkeerskundigen en anderen uit het vakgebied, maar wel een treurige bevestiging van een lopende ontwikkeling.
Jongeren, die voorheen de bus gebruikten om op school te komen, kunnen in veel gevallen op zoek naar alternatieven, zoals een e-bike. Ook de ouders willen wel een handje helpen. Zodra ze 18 zijn, is het voor veel van hen zaak zo snel mogelijk een rijbewijs te halen, zodat ze niet langer afhankelijk zijn van het ov.
Het inzetten van deelmobiliteit zodat voor- en natransport gefaciliteerd wordt, is slechts een alternatief voor een zeer beperkte doelgroep, een oplossing als haltes verder weg komen te liggen. Weer zijn het de jongeren die daar gebruik van gaan maken. Daarnaast wordt de introductie van flexsystemen vaak gepresenteerd als een volwaardig alternatief om of op een halte/hub te komen. Maar ook bij door sommige overheden bewierookte flexsystemen zijn de aantallen per dag relatief bescheiden en zijn de kosten hoog ten opzichte van de opbrengsten. Maar: het moet worden gezegd dat de ontsluitende functie van dit soort systemen kunnen wedijveren met de ontsluitende buslijnen.
Voor mensen met een verminderde mobiliteit, die niet (meer) in staat zijn om een auto te besturen of te bekostigen, ontstaat er ondanks e-bikes, deelmobiliteit en flexsystemen een probleem. Voor deze groep is het van belang dat ov simpel en doeltreffend is, met betaalbare kosten en een betrouwbare dienstregeling met redelijke frequenties. Daar lijkt in de nabije toekomst niet aan te worden voldaan.
Wat nu te doen?
Inzetten op een goed bereikbare bushalte in elke woonkern, zoals het kabinet wil, kan, maar dan moet er simpelweg extra worden geïnvesteerd in de exploitatie van een acceptabele dienstregeling. Veelal betekent dit een frequentie van 2 keer per uur en waarbij ook in de avonduren en in de weekenden wordt doorgereden. In zekere zin is dit een terugkeer naar het ov in landelijke gebieden zoals dat 20 - 30 jaar geleden werd gereden. Blijken deze jaarlijkse terugkerende kosten niet haalbaar, dan wordt de bereikbaarheid voor dit soort gebieden bepaald door het gebruik van de auto, met een kleine plus voor de e-bike en een doekje voor het bloeden met een flexsysteem. Is dit een onverkwikkelijke situatie? Ja, maar alleen voor een hele kleine groep. Individuele compensatie voor deze groep is wellicht een betere oplossing dan het geforceerd in stand houden van een basis dienstregeling die gereden wordt met vrijwel lege bussen. Dat laatste is ook een spookbeeld voor politici die graag inzetten op efficiënte overheidsbestedingen.